Sensorische informatieverwerking

Maandag 29 juni hebben wij een interessante lezing gehad over Sensorische informatieverwerking in de motorische ontwikkeling door Chantal O’Dwyer.

Hierin is als eerst het verschil tussen sensorische integratie en sensorische informatieverwerking aanbod gekomen. Sensorische integratie vindt plaats in het brein. De sensorische informatieverwerking is te observeren.

Probeer op participatie niveau te kijken wat lukt er niet, doordat de zintuigen niet goed samenwerken. Hierin worden vervolgens tips en adviezen gegeven. Kijken naar de sensorische informatieverwerking wordt ook in de nieuwe DCD richtlijn aanbevolen.

Als een kind iets niet voelt wil je het intensiveren. Maar je kunt het niet normaliseren. Op functie niveau laten we het sensorische informatie niveau niet beter functioneren. We kijken alleen op participatieniveau. Dit kun je doen door prikkels weg te laten of juist toe te voegen om te kijken hoe het beter verloopt.

We onderzoeken wel op functie niveau, maar de hulpvraag zit op participatie niveau. Houdt hierbij rekening met het hele ICF-CY. Kan het kind bijvoorbeeld ook de juiste betekenis aan en prikkel geven. Door een analyse te maken van de sensorische informatieverwerking proberen we tegenmoet te komen in de behoefte van het kind.

Prikkeldrempels moeten gehaald worden, anders worden de prikkels niet waargenomen. In de thalamus wordt bijna alle informatie door gegeven behalve de geur die gaat rechtstreeks. Vervolgens gaat het naar de verbindingsgebieden.

Door pijn gaat stresslevel omhoog, we kunnen dit niet beïnvloeden. Maar hierdoor worden kinderen wel gevoeliger voor prikkels van buitenaf. Dit zien we ook vaker bij pre of dysmaturen.

Het is van belang om bij jonge kinderen op te letten dat een prikkel lang genoeg in beeld is. Zodat ze deze ook visueel kunnen waarnemen. Geluiden kunnen worden gedempt, door beweging. Tevens is de mening over het geluid van grote invloed op de verwerking van het geluid. Zo kan een kind dat van auto’s houdt harde motoren wel als prettig ervaren, maar een boor bijvoorbeeld niet kunnen verwerken.

Tactiele gevoeligheid is soms merkbaar in de voeten. Kinderen gaan dan op de tenen lopen, omdat ze de tactiele prikkel van de ondergrond als onprettig ervaren.

Wat betreft evenwicht kan er een verschil zichtbaar worden, door de kinderen een vaardigheid zowel met de ogen open als dicht te laten uitvoeren.

Daarnaast is nog het model van Dunn en diverse kwadranten besproken. Bij lage drempel komt er veel informatie binnen bij hoog komt er weinig binnen. Je kunt een passieve strategie hebben of actieve strategie dan ga je tegen je eigen drempel inwerken.

Als je de hele dag je arousal niet bereikt door te weinig prikkels dan sta je ook niet aan. Prikkel zoekers hebben een hoge drempel en zoeken zelf prikkels om deze te bereiken.

Kinderen met lage prikkeldrempel krijgen heel veel informatie binnen. Als er dan te weinig zelfregulatie is wordt heel de dag je drempel overschreden, waardoor ze heel de dag aan staan.

Kinderen die vermijden maken soms ook eigen geluid om andere geluiden te overstemmen.

Grote verschil tussen zoeker en vermijder. De zoeker, zoekt vanuit de ontspanning naar prikkels, er zijn weinig prikkels in de omgeving waardoor hij gaat zoeken. Vermijden is negatieve emotie op het gezicht en vermijdt daardoor dingen uit de omgeving als daar wel veel prikkels zijn. Die houdt het vaak bij de zelfde strategie een zoeker veel meer variatie.

Toeschouwer heeft langer nodig om te reageren op muziek en ook extra prikkels nodig door zusje wat zingt, danst waardoor eht tot functioneren komt.

Als een kinderfysiotherapeut gaat behandelen op het gebied van sensorische informatieverwerking is het van belang dat er ook een motorische hulpvraag is. Anders moet er doorverwezen worden naar een andere discipline.

We gaan uit van de kwadranten, maar niet alle zintuigen vallen in het zelfde kwadrant. Ieder zintuig heeft zijn eigen prikkeldrempel.

Na de pauze zijn we verder gegaan naar een stukje huilen en slaap bij kinderen en de relatie van de sensorische informatie hiermee.

Het is allereerst belangrijk dat je weet wat normaal huilgedrag is en dat je goed kunt uitleggen waar het huilen voor bedoeld is. Tevens kijk je naar het gedrag, wat voor huilen is het, wat is er vlak ervoor gebeurd, wat is de consequentie van het huilen. Vaak is het ontladen, de belangrijkste reden van huilen is dat er nog geen stres regulerend systeem heeft ontwikkeld het is het begin van zelf regulatie. Bij hele jonge kinderen is regulatie alleen huilen of sabbelen op de vingers.

Excessief huilen moet je iets mee als ouders het niet trekken, ook al verdoet het niet volledig aan de definitie excessief huilen. Bij <5% wordt er een oorzaak gevonden. Vaak komt het omdat ze nog geen zelfregulerend systeem hebben ontwikkeld en ouders nodig hebben om te co reguleren. Veranderen van voeding wordt niet als eerste interventie toegepast aangezien het maar bij 2 tot 4% voor komt. Met reflux is geen correlatie gevonden tot excessief huilen.

Pre/dysmaturen kinderen hebben kans op verlate huilpiek dit heeft te maken met vertraagde hersenontwikkeling.

De eerste 3 maanden neemt een kindje de state of arousal van de moeder over. Hierdoor kan de moeder het kind bij bijvoorbeeld postnatale depressie moeilijk reguleren. Door co regulatie gaat een kind leren om zelf te reguleren. Dit is een proces en gaat niet van vandaag op morgen. Kijk op het moment dat het goed gaat met het kind, welke prikkels vind het kind fijn. Deze kunnen helpen om te reguleren.

Bij overprikkeling is het belangrijk om geen oogcontact te maken. Als kinderen wegkijken om te ontladen.

Na het stukje huilen is er nog een korte uitleg over het matrix model en de bovenste laag ZAP geweest.

Kinderen zijn in de buik gewend dat geluid net zo hard klinkt als een stofzuiger. Daarom moet white noise harder dan hun eigen gehuil.

Het is normaal dat kinderen minstens 3 keer per nacht wakker worden. Dan moet je hopen dat ze zich zelf weer in slaap kunnen reguleren.

De eerste 2 a 3 maanden kan de 5s methode helpend zijn om een kind te reguleren en in slaap te krijgen.

SINDA

Op 22 april vond de SINDA-lezing online plaats. Er waren 59 leden aanwezig.

SINDA staat voor Standardized Infant Neurodevelopment Assessment.

De lezing werd verzorgd door Roselin van der Torren, jeugdarts en onderzoeker naar de SINDA.

De SINDA is ontwikkeld in 2020-2021 en helpt bij het vroeg signaleren van ontwikkelingsstoornissen bij zuigelingen van 1,5-12 maanden oud. De gehele SINDA staat beschreven in een handleiding. Door vroeg te signaleren kan er vroeg een interventie plaatsvinden om de ontwikkeling te stimuleren. Dit bevordert niet alleen de ontwikkeling, maar geeft ook ondersteuning aan ouders en kan leiden tot vroege diagnostiek. Waar nu vaak een afwachtend beleid wordt aangehouden, kan de SINDA helpen om een keuze te maken in stimuleren of afwachten.

De SINDA heeft 3 onderzoeksschalen:

  • De neurologische schaal
  • Ontwikkelingsschaal
  • Socio-emotionele schaal.

De 3 onderzoeksschalen zijn los van elkaar te gebruiken. Elke schaal heeft zijn eigen voorspellende waarde.

Bij de neurologische schaal observeer je 3 minuten de spontane bewegingen. Kinderen hebben een risicoscore bij gelijk aan of minder dan 21 punten. 28 punten zijn maximaal haalbaar. Je scoort 1 punt per item, wel of niet aanwezig. De neurologische schaal is leeftijdsonafhankelijk voor de hele leeftijdsgroep. Totale afname van het neurologische onderdeel neemt ongeveer 10 minuten in beslag. De reflexen kun je bij baby’s met je vinger slaan, hier heb je geen reflexhamer voor nodig. Samen met Rosalin is de neurologische schaal bekeken en ingevuld aan de hand van een filmpje.

Ontwikkelingsschaal: Ook hierbij wordt dichotoom gescoord (wel of niet aanwezig). Deze schalen zijn ingedeeld per maand. Een kind kan maximaal 15 punten behalen. Bij een score gelijk aan of minder dan 7 punten is er een risico op het hebben van een verstandelijke beperking. Het afnemen van de ontwikkelingsschaal duurt ongeveer 5-15 minuten. Hoe ouder kind hoe meer items.

Socio-emotionele schaal: Deze schaal heeft niet zozeer een voorspellende waarde. Het is meer een schaal om het kind in het algemeen te bekijken. Is het gevoelig? Kan het al wat doen aan zelfregulatie? Zegt vooral iets over hoe het kind zich op dat moment voelt. De schaal kan helpen om het gesprek met ouders aan te knopen.

De SINDA is bedoeld om laagdrempelig in te kunnen zetten. Hij kan goed in de 1e lijn worden gebruikt.

Andere meetinstrumenten voor deze leeftijdsgroep, zoals de Bayley of de AIMS, kijken met een ander doel naar het kind. Daarmee test je iets anders. SINDA laat je meer naar de neurologische aspecten kijken.

Heb je de SINDA afgenomen en is de score afwijkend? Dan raadt Rosalin aan om na een maand te hertesten. Daarna is het wenselijk om contact op te nemen met bijvoorbeeld het consultatiebureau.

Daarnaast voegt Rosalin toe dat bij onderstimulatie een kind wel iets lager kan scoren, maar over het algemeen krijg je daar geen ontwikkelingsachterstand van.

Behandeling van spasticiteit en loopproblemen bij kinderen met CP

Op woensdag 15 november heeft de lezing: Behandeling van spasticiteit en loopproblemen bij kinderen met CP plaatsgevonden. Deze lezing werd gegeven door Marcel Coenen, Fysiotherapeut. Sinds 1983 werkzaam binnen Adelante-Zorggroep kinderrevalidatie Valkenburg-Houthem. Vanaf 2002 tot heden deels gedetacheerd na het klinisch bewegingslab van het MUMC.

Als er geen behandeling plaats vindt zijn de spasticiteit en contracturen veel erger bij kinderen met CP. Dit wordt nog vaker gezien bij kinderen die uit het buitenland komen en hier geen of onvoldoende behandeling hebben gehad.

Er zijn meerdere behandelopties mogelijk, deze zijn deels afhankelijk van de leeftijd.

Verschillende behandelopties zijn:

– Orale medicatie

– Oefentherapie

– Enkel voet orthese

– Botox

– Baclofenpomp

– Deep brain stimulation (DBS)

– Selectieve dorsale rhizotomie

– chirurgie

DBS

Dit kan helpen om distone bewegingsstoornissen te verminderen. Dit wordt gedaan als andere behandelingen onvoldoende effect hebben. Er wordt een electrode geplaatst op de kern waar invloed op moet worden uitgeoefend. Gebeurd alleen in gespecialiseerde centrums (hier zit er een in maastricht) Vaak bij GMFCS 4, 5 kinderen die hier voor in aanmerking komen.

Orale medicatie baclofen

Het werkt over het hele lichaam dus heeft ook vaak veel bijwerkingen. Kan niet zomaar gestart of gestopt worden.

Intrathecale baclofenpomp, wordt ook bij kinderen met spasticiteit gebruikt. Doordat het geen systemische toediening is, heb je een 1000 keer lagere dosering nodig, maar dan moet er wel zo’n pomp geplaatst worden .

Vervolgens hebben we een casus besproken van een meisje met unilaterale cp, met dorsaalflexie beperking wat doe je daarmee? Een lokale botoxbehandeling met gipsredressie en evo. De gipsredressie is de behandeling, de botox zorgt voor de ontspanning. Nabehandeling: spierrekken, krachttraining en vaardigheidstraining. De orthose zorgt dat de lengte intact blijft.

Het effect van de botox behandeling wordt vaak uiteindelijk minder. Botox kan bij kinderen in de rolstoel gegeven worden voor pijn. Om te kijken of een operatie zinvol is.

Ze zijn heel voorzichtig met een achillespeesverlening aangezien bij een te lange de crouch gait kan veroorzaken.

Botox kan ook gebruikt worden om de hamstring plat te leggen, zodat gluteaal musculatuur beter getraind kan worden.

Dat er iets moet gebeuren met de voet, komt meestal door pijnklachten of in de groeifase (om ze door de groei heen te krijgen) dit komt het meeste voor.

Vervolgens zijn er verschillende varianten van de evo besproken. En is er dieper ingegaan in welke situaties een evo helpend zou kunnen zijn. Evo’s worden met de volgende redenen ingezet:

– Preventie of correctie deformiteiten (rom behouden tijdens het opgroeien)

– Verbeteren mogelijkheid trainen vaardigheden

– Verbeteren vaardigheden dagelijks leven

– Verbeteren loop efficiëntie.

Als de mobiliteit er is, heeft een dynamische enkel voet orthese altijd de voorkeur.

Het is van belang dat de beugel en schoen altijd goed op elkaar zijn afgestemd. De schoen is van invloed hoe de beugel wordt opgebouwd.

Een floor reaction prothese werkt niet altijd. Deze heeft het doel dat de voorwaartse verplaatsing van de tibia niet gebeurd, zodat je tot knie extensie kunt komen.

Functionele elektrosptimulatie zorgt voor prikkeling n.peroneus afhankelijk van hoek onderbeen en snelheid geeft hij een prikkel en dus een stimulatie voor je voetheffing. Deze zorgt voor 5 tot 10 graden meer dorsaalflexie tijdens de zwaaifase.

Selectieve dorsale rhizotomie

De sensibele baan wordt doorgesneden waardoor je een stuk spaticiteit wegneemt. Kinderen staan vaak op hun spasticiteit en dat neem je weg, kinderen moeten weer opnieuw beginnen met leren lopen. Hiervoor komt maar een kleine groep in aanmerking.

Bijna alle kinderen met een DVO hebben een slechte heupstabiliteit. Dit is vaak niet te trainen omdat de stand van de medius is veranderd.

Er is steeds meer bewijs dat kort intensief trainen effect heeft. In het Fitcare4you programma dat 15 dagen duurt. Trainen de kinderen tussen de 60 en 90 uur binnen 2 weken.

Shockwave bij spacticiteit: heeft effect op mobiliteit of spacticiteit blijkt uit onderzoeken maar wordt nog niet toegepast binnen de revalidatie. Er zijn richtingen maar verder onderzoek is noodzakelijk om aan te geven of het werkt. Het blijft een kortdurend effect.

Het sportende kind

Op donderdagavond 21 oktober verzorgden Roy Schaaij en Ellen Hemler een interessante lezing over het sportende kind. Aan de hand van verschillende onderwerpen deelden zij hun kennis over de groei en puberteit van kinderen, blessures bij sportende kinderen en trainen bij opgroeiende kinderen.

Er bestaat een grote variatie in de manier waarop kinderen groeien, en daarmee ook op hun belastbaarheid. In de puberteit kunnen jongens op het hoogtepunt wel tot 1 cm per maand groeien. Dit hoogtepunt noemen we ook wel de Peak Height Velocity (PHV). Deze PHV kun je berekenen op de website van ASM: https://www.athleticskillsmodel.nl/groeiberekening/

Over het algemeen kunnen we 3 grote groeispurten herkennen:
1e groeispurt van 0-3 jaar
2e groeispurt van 7-9 jaar
3e groeispurt van 11-16 jaar

De mate van groei berekenen via röntgenopname blijkt minder effectief dan gedacht, hier wordt nu volop onderzoek naar gedaan.
Door de ASM berekening regelmatig uit te voeren kun je heel nauwkeurig aansluiten op preventie van blessures.
Hierdoor weet je wat voor ‘type’ kind je voor je hebt en dus ook welke load je toe kunt passen. Type kind wijst naar beginnende puberteit of einde. Zitten ze voor de PHV of er middenin?

Bij het opgroeiende kind verandert het lichaamszwaartepunt. Bij jongens verschuift het zwaartepunt naar voren. Dit is ook de reden dat er vaker m. sever wordt gediagnosticeerd vanwege de grotere trekkrachten aan de achillespezen. Bij meisjes verschuift het lichaamszwaartepunt naar achteren, dit zou een toename van knieklachten kunnen verklaren tijdens de puberteit.

Als we kijken naar letsel van de groeischijf is het van belang om te realiseren wat de impact van die specifieke groeischijf is op de groei van de botten/lichaamsgedeelte. Zo is de groei van de humerus verantwoordelijk voor 80% van de groei van onze arm, in vergelijking met 20% van de ulna en radius.
Na een botbreuk treedt remodellering bij kinderen veel sneller op dan bij volwassenen. Er zijn geen restricties van krachtopbouw. Hierbij is werken op geleide van de pijn belangrijk
Bij een contusie is het herstel afhankelijk van een type trauma. De grootte van de kneuzing zegt niks over het herstel bij kinderen. Dit is heel wisselend. Roy en Ellen raden aan om kinderen met een contusie maximaal 1 week op krukken te laten lopen, langer belemmert het herstel.

Een spierscheur onder de 12 jaar is zeer zeldzaam. Eerder zou er dan een avulsie fractuur optreden door een hoge tonus in de spier die de fractuur trekt.
Bij hoog intensief sporten kunnen spierscheuren eerder optreden. Denk aan turnen.

Roy en Ellen deelden dat krachttraining geen invloed heeft op de groei en dat krachttraining een positieve invloed heeft op de motoriek (toename coördinatie).
Krachttraining geeft geen risico op meer blessures, het zorgt juist voor een toename in de coördinatie als de techniek van de training goed is.
Vanaf 6 jaar kun je complexere technieken aanleren, dan is zo’n 90-95% van de hersenen ontwikkeld.
Vanaf 7 à 8 jaar is er biomechanisch een betere verhouding tussen romp en lijf.
Krachttraining bij 8-10-jarigen: gericht op coördinatie, trainen met eigen gewicht. Er is nog weinig verschil tussen jongens en meisjes.
Van 9-12 jaar zie je een grotere toename in kracht.

Waar te beginnen met trainen?
1RM bepaling is moeilijk bij een kind. 1RM kan bij een kind per dag verschillen onder invloed van hormonen kun je een overload of underload geven.
Op deze leeftijd zijn veel sporten gericht op snelheid, niet op kracht.

Roy en Ellen geven aan dat je op jonge leeftijd goed HIIT-training kunt toepassen.
Daarbij kun je gebruik maken van meten met een hartslagband, voor extra intrinsieke motivatie. Ze gaven als tip om een hartslagmeter van Polar te gebruiken.

Hypermobiliteit

Op 16 maart 2023 heeft de lezing ‘hypermobiliteit bij kinderen’ plaatsgevonden in het Sint Jans
Gasthuis in Weert. De lezing werd gegeven door Mark Scheepers. Er waren 52 deelnemers aanwezig.

Mark is van oorsprong (kinder)fysiotherapeut en werkt als onderzoeker aan de Hogeschool van
Rotterdam en is mede oprichter van het Ehlers-Danlos Expertise Centrum aan het ErasmusMC.

Aan de hand van verschillende thema’s heeft Mark zijn kennis overgebracht die hij de laatste jaren
heeft opgedaan door onderzoek te doen.

Een belangrijke boodschap was: If you can’t connect the issues, think connective tissue.
Hypermobiliteitssyndroom is een term die sinds 2017 niet meer wordt gebruikt. Er zijn nieuwe
diagnostische criteria.

Het ‘oude’ hypermobiliteitssyndroom wordt nu onderverdeeld in de types: hypermobility spectrum
disorder en Hypermobile Ehlers-Danlos (genetische variant).

Bij jongeren met gediagnosticeerde Ehlers-Danlos worden veel Multi systemische klachten
gerapporteerd, zoals:
– POTS (posturale orthostatische tachycardie syndroom)
– Striae
– Stress incontinentie
– Afwijkende litteken vorming
– Chronische of frequente diarree

De meeste diagnoses van Hypermobile Ehlers-Danlos worden gesteld tussen de 18 en de 24 jaar. Hier
gaat vaak al een traject van jarenlange onderzoeken aan vooraf. Waarbij veel patiënten vaak met
onbegrip van de ene dokter naar de andere dokter worden gestuurd.
Veel patiënten met Hypermobile Ehlers-Danlos kampen met chronische vermoeidheid. Daarnaast
wordt gegeneraliseerde hyperalgesie gezien bij mensen met H-EDS.
Ook angst en depressie zijn veel voorkomend bij de chronische klachten die H-EDS met zich
meebrengt.

Artificial Intelligence (AI) kan bijdragen aan het beter opsporen van General Joint Hypermobility
gerelateerde ziekten. Hiernaar wordt op dit moment onderzoek gedaan door Mark.

Vragenlijsten die je goed kunt inzetten tijdens je behandeling bij patiënten met H-EDS:
– PEDS QL MFS (kinderen). Gericht op kwaliteit van leven
– CIS – 20 (Voor volwassenen. Meet subjectieve vermoeidheid en gedragsaspecten)

De behandeling van kinderen met Ehlers- Danlos is bij 65 % van de kinderen werkzaam.
HIT training lijkt effectief te zijn met als voorwaarde dat oefeningen worden uitgevoerd met
motorische controle.
Multidisciplinair werken waar mogelijk!
Het kan raadzaam zijn om naar de voeding van een kind met H-EHDS te kijken. Zo zou bijvoorbeeld
het keto dieet mogelijk hulpzaam kunnen zijn.
Ook is het van belang dat de behandeling insteekt op zelfmanagement (mentale fitheid).

Kinderen motorisch laten leren, hoe doe ik dat?

Op 21-11-2022 heeft de lezing m.b.t. DCD en leren plaatsgevonden. De lezing werd gegeven door Ingrid van der Veer. Zij heeft onderzoek gedaan aan de universiteit van Hasselt naar hoe therapeuten kinderen met DCD motorisch laten leren.

Er waren 27 deelnemers aanwezig.

De rode draad van het verhaal: bewustwording!!

Theoretisch kader gekoppeld aan praktisch handelen van de therapeuten.

Motorische leerstrategieën MLS:
Iedere actie die jij als therapeut geeft om het leren bij een kind te bevorderen:
– Instructie; voelen, verbaal, non verbaal etc.
– Feedback.
– Oefencondities; alles wat jij doet aan manipulaties, materiaal, omgeving om te komen
tot het doel.

Model van kleynen et al 2016; motorisch
– Vorm van leren: impliciet leren vs. expliciet leren; bewustwording van manier van
leren.
– Leerstrategieën; analogie leren, foutloos leren, dubbeltaken, onderzoekend leren.
– Elementen; organisatie – feedback – instructie.
Dynamische systeemtheorie: interactie en samenhang tussen kind, taak en omgeving.

Richtlijn DCD 2019 (zie databank richtlijnen).
MLS;
– Oefen op activiteiten en participatie niveau.
– Sluit doelen aan op wat een kind wilt leren.
– Actief oefenen – oefen taakgericht – zoveel mogelijk hands off.
CO-OP: cognitieve strategie waarbij het kind moet nadenken over zijn doelen en hoe de
doelen bereikt moeten worden. Denk aan principe van Meichenbaum. Expliciete manier
bewust.
Neuromotor Task Training; gericht op impliciet leren vanuit een theoretisch kader. Meer een
impliciete manier: onbewust.

Literatuur studie Ingrid van der Veer:
Externe focus; 13 studies geïncludeerd. Vanuit drie parameters;
– Frequentie
– Timing
– Vorm (verbaal-visueel).
Conclusie: de resultaten zijn zeer tegenstrijdig.

Interpretatie onderzoekers:
– Kind gestuurde feedback.
– Visuele instructie.
– Per kind bekijken wat passend is voor het kind betreft de drie parameters; frequentie,
timing en vorm.

Uit te literatuur is het niet duidelijk of interne focus beter of minder goed werkt voor het leren
bij kinderen met DCD dan externe focus. Afhankelijk van het kind de taak en omgeving of dit
beter werkt bij een kindje om te komen tot leren of niet.

Therapeut:
Doel van informeren;
– Motiveren verbaal, non verbaal, vooraf, na instructie.
– Informatie geven.
– Direct stijl – vertellen wat moet er gebeuren.
– Indirecte stijl – vraag gestuurd begeleiden.
Parameters:
– Focus: extern-intern-strategie-gecombineerd.
– Vorm: verbaal-visueel-tactiel-gecombineerd.
– Hoeveelheid info per instructie: laag—hoog.
– Timing: therapeut gestuurd – kind gestuurd.
– Frequentie: hoog—laag

Conclusie van het onderzoek:
– Instructie wordt gebruikt om te motiveren of gericht informeren op een directe of
indirecte stijl. Combinatie van de parameters hierboven geschreven.
De rugzak aan ervaring wat een therapeut heeft is enorm van belang voor het mate van
benadering naar het kind toe. Therapeuten leveren maatwerk per kind (kind-taak-omgeving).
Optimale oefensituatie. Time on task en transfers naar dagelijks leven zijn belangrijk.
De studie van Ingrid geeft meer inzicht in waarom bepaalde keuzes gemaakt
worden door therapeuten gericht op ervaring-literatuur-onderbuik gevoel. Werk bij kinderen
met DCD met een indirecte stijl laat ze zelf nadenken over het probleem. Zelfvertrouwen en
succeservaringen zorgen voor een goede motivatie tijdens de therapie. Plezier hebben in
leren, kinderen zelfregie geven bijv. keuzes geven over een taak of materiaal. Balans vinden
in het zoeken naar het juiste oefenniveau van het kind gerelateerd aan de leerfase (cognitief-
associatief-autonome fase). Uitgaan van onderbuikgevoel van een therapeut is van belang
voor een juiste benadering om te komen tot leren, waarbij taak, kind en omgeving worden
meegenomen.
Veel time on task gericht op de taak in de juiste context en het maken van de transfer
richting dagelijks leven. Adviezen naar ouder en leerkrachten wordt als erg plezierig ervaren.
Taakcomplexiteit gericht op de taak, patiënt, omgeving en therapeut.
Afhankelijk van de setting, hoe de ernst van een probleem wordt geinterpreteerd.
Uit het onderzoek vanuit de kijk vanuit expert wordt zichtbaar dat er veel variatie is in de
benadering naar kinderen toe met DCD.

Gangbeelanalyse

Op woensdag 21 september 2022 heeft de lezing gangbeeldanalyse plaatsgevonden. Deze lezing werd gegeven door Marcel Coenen, Fysiotherapeut. Sinds 1983 werkzaam binnen Adelante-Zorggroep kinderrevalidatie Valkenburg-Houthem. Vanaf 2002 tot heden deels gedetacheerd na het klinisch bewegingslab van het MUMC.

Er werd op een interactieve manier informatie gegeven over een gangbeeldanalyse en het standaard lichamelijk onderzoek. Ter voorbereiding had Marcel een aantal bestanden doorgestuurd. Hierdoor had iedereen zich goed kunnen voorbereiden op o.a. het Standaard  Lichamelijk Onderzoek (SLO). Voordat een gangbeeldanalyse wordt gemaakt, wordt altijd eerst het SLO afgenomen. Het SLO wordt door 2 personen uitgevoerd. We hebben gedurende de presentatie gekeken naar de verschillende punten van het SLO en video opnames bekeken van de uitvoering van een SLO. Het is van belang om zo min mogelijk van positie te wisselen tijdens de uitvoering van het SLO en bij de angle of catch moet worden opgelet dat de beweging snel wordt gemaakt.

Vervolgens hebben we een ingevuld SLO formulier bekeken en samen geanalyseerd wat voor invloed de diverse bewegingsuitslagen hebben op het looppatroon. Ze heb je bijvoorbeeld een popliteale hoek van 70-80 graden nodig om tijdens de terminal swing tot strekking te komen.

Na het SLO hebben we de diverse fases binnen het looppatroon doorlopen. Deze zijn besproken en vervolgens aan de hand van een video opname toegelicht. Van hieruit zijn we door gegaan met de kinematica en hoe je deze zelf op de computer kunt meten. We leerden dat je bij een loopanalyse altijd video opnames moet maken in  zowel het ventrale als sagitale vlak.  Door deze filmpjes vertraagd of te spelen en op het juiste moment stop te zetten, is het mogelijk om per fase te bekijken in welke positie de gewrichten zich bevinden. Tenslotte hebben we nog bekeken hoe de spieractivatie en grondreactiekracht (GRK) van invloed zijn op het looppatroon. Zo hebben we geleerd dat je kuitmusculatuur van belang is om tot knie extensie te komen in de standfase en dat gluteus maximus en de hamstrings een rol spelen bij de voetlanding gedurende het lopen.

Kinderbekkenfysiotherapie

Op Dinsdag, 29 maart heeft de interessante, digitale lezing ‘Kinderbekkenfysiotherapie’
plaatsgevonden. Deze lezing werd gegeven door Marleen Ormel en Tineke Marinus,
praktijkhouders van Kinderbekkenfysiotherapie Pelvicum Groningen. Marleen en Tineke
hebben een jarenlange expertise op het gebied van de kinderbekkenfysiotherapie
opgebouwd. Zij zijn, naast hun werkzaamheden in de praktijk, onderdeel van het expertise
team UMGG voor kinderen met anorectale malformaties en geven les aan de opleiding
kinderbekkenfysiotherapie van het NPI. Ook delen zij hun kennis in studieavonden zoals bij
het RVFK met als doel de kinderfysiotherapeut meer duidelijkheid te geven over mogelijke
poep- en plasproblemen, zodat signalen beter herkent worden en eventuele behandeling
vroegtijdig kan worden ingezet. Hoe vroeger het kind met een poep- en plasprobleem de
juiste zorg krijgt, des te beter kunnen instandhoudende factoren worden aanpakt en des te
meer daalt de kans op problemen op latere leeftijd.

Er werd op een vlotte manier veel informatie geven over de epidemiologie van mictie en
defecatie problemen. Zo kregen we te horen dat we uit onderzoek kunnen aannemen dat de
prevalentie van urine incontinentie bij gezonde kinderen tijdens de schoolleeftijd (6-10jr.)
tussen de 6-9% is. Een NL studie meldt zelfs 13,6%. Bij de defecatie problematiek werd uitleg
gegeven dat bij &gt;80% van de kinderen met ernstige fecale incontinentie de incontinentie het
gevolg van ernstige obstipatie is! De ratio jongens/meisjes is hier 6:1! 40% van deze kinderen
hebben na 5 jaar nog steeds klachten en op volwassenen leeftijd hebben 30% van deze
mensen nog steeds defecatieproblemen. Mictie en defecatieproblemen spelen dus meer op
de achtergrond dan we denken. Het behandelen ervan is naast het voorkomen van
problemen op latere leeftijd, juist ook heel belangrijk omdat deze problematiek een enorme
impact heeft op het zelfvertrouwen van het kind en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling.

Onderwerpen als bedplassen (enuresis), zindelijkheidstraining en het juiste startmoment, de
anatomie van de bekkenbodem en oorzaken van urine incontinentie overdag werden
besproken.

Als mogelijke oorzaken voor incontinentie overdag werden genoemd: overactieve blaas,
uitstelgedrag, onderactieve blaas, dysfunctionele mictie, stress incontinentie en obstructie
bij plassen, vaginale reflux, Giggle incontinentie en aangeboren afwijkingen.

De kinderfysiotherapeut ziet kinderen met uiteenlopende problemen: van incontinentie
klachten, persen bij plassen, niet leeg kunnen poepen, vaak naar de wc moeten/voortdurend
gevoel van aandrang hebben of juist een verminderd aandranggevoel, angst voor het toilet,
buikpijn- of spanningsklachten, ademhalingsklachten, bekkenpijn tot aan
rompstabiliteitsproblemen. We hebben geleerd dat we juist bij ademhalingsproblematiek
altijd moeten doorvragen naar de bekkenbodem en poepen/plassen. De bekkenbodem
interacteert met de ademhaling, de rompstabiliteit, algehele ontspanning/ het helemaal
kunnen loslaten en het gedrag (juist bij gevoelige kinderen, die meer in hoofd zitten dan in
het lijf).

Bij de interventie is het geven van uitleg de basis van alles.

Hoe werkt de plas- en poepfabriek? Waarom gaat het bij mij juist mis? Wat kan ik er aan
doen? Dat zijn belangrijke vragen die met het kind/ouders en de omgeving moeten worden
besproken om samen aan het probleem te kunnen werken. Hierbij mogen ook
basisvoorwaarden als toilethouding en vochtintake niet ontbreken.

En om als kinderbekkenfysiotherapeut, maar ook als kinderfysiotherapeut goed te kunnen
functioneren, is een goed netwerk en een goede samenwerking met o.a. de huisarts en
collega’s van essentieel belang. De huisarts is het belangrijke aanspreekpunt als het gaat om
het inzetten van medicatie bij obstipatie (die trouwens regelmatig te laag wordt gedoseerd!
Ook hier is goede uitleg naar ouders toe belangrijk.)

De 58 deelnemers van de studieavond waren zeer enthousiast en hadden veel lovende
woorden voor Tinneke en Marleen. Geen twijfel dat deze studieavond een bijdrage heeft
geleverd aan het sensibiliseren voor poep- en plasproblemen.

Samen aan de slag met kinderen met handschriftmoeilijkheden

Op dinsdag 28 september en donderdag 30 september 2021 heeft de digitale lezing ‘Samen aan de slag met kinderen met handschriftmoeilijkheden’ in 2 groepen van 40 personen plaatsgevonden. Deze inspirerende en interactieve avond werd verzorgd Ingrid van Bommel en Anneloes Overvelde, kinderfysiotherapeuten van het eerste uur. Zij hebben samen met ergotherapeuten en mensen uit het onderwijs schrijvenNL opgericht->www.schrijvenNL.nl met als missie ‘leveren van actuele, betrouwbare informatie aan professionals die werken met kinderen die leren schrijven.’

In de lezing kwamen de volgende 4 onderwerpen aan bod:

  1. Schrijven of typen?
  2. Verbonden of blokschrift?
  3. Schrijftaakanalyse
  4. Samenwerken met leerkracht en school

Per onderwerp werd de groep verdeeld over break out rooms waarin bij de eerste 2 onderwerpen de voor en nadelen werden bediscussieerd.

Onderwerp 1: Conclusies

  • Het leren schrijven ondersteunt van het leren lezen.
  • Als kinderen leesbaar en soepel leren schrijven kunnen ze beter aantekeningen maken en daarmee leerstof verwerken.
  • Ook bij kinderen met een onvoldoende motoriek of spellingsproblemen is leren schrijven belangrijk
  • Zoek samen met kind en leerkracht naar een passende vorm van schrijven

Onderwerp 2: Conclusies

Verbonden schrift heeft de voorkeur boven blokschrift.

  • Lokt vloeiendheid uit
  • Betere leesvaardigheid door beter letterbeeld en woordbeeld
  • Betere tekstproductie

Overstappen naar blokschrift wordt geadviseerd :

  • Als uit onderzoek naar voren komt dat kind een motorisch schrijfprobleem heeft
  • Als uit onderzoek naar voren komt dat kind dyslexie heeft
  • Als kind onvoldoende cognitie heeft om complexe lettervormen aan te leren

Bij het 3e onderwerp werd aan de hand van casussen de schrijftaakanalyse belicht met als doel vaststellen of er een motorisch en/of cognitief probleem is. Welke taken kun je gebruiken voor de taakanalyse, welke taakmanipulaties kun je doen om een taak makkelijker of moeilijker maken, hoe objectiveer je hypotheses?

Onderwerp 4:

De fases van het schrijven werden belicht (cognitieve fase in groep 3-4, associatieve fase in groep 3 t/m 6,  automatische fase in groep 7-8). Ook werd er uitvoerig ingegaan op welke manier de letters het best aangeleerd, geoefend en geautomatiseerd kunnen worden. Middels een Quickscan, te vinden op www.schrijvenNL.nl kan een leerkracht een indruk krijgen hoe ver de klas is met schrijven en welke kinderen hulp nodig hebben. Zwakke schrijvers hebben meer oefentijd nodig op school en moeten doorverwezen worden naar de kinderfysiotherapeut of kinderergotherapeut.

De kinderfysiotherapeut kan de leerkracht ondersteunen middels co-teaching (kennis implementeren op school)

Inspanningstesten bij kinderen

Donderdag 18 maart 2021 heeft de 2e online lezing plaatsgevonden. Deze werd verzorgd door Tim Takken. Tim is medisch fysioloog, met als specialisatie inspanningsfysiologie. Op zijn website www.timtakken.nl zijn o.a. scoreformulieren te downloaden van de testen die hij tijdens deze lezing bespreekt.

Inspanningstesten zijn de aangewezen meetinstrumenten om de fitheid van een kind in kaart te brengen.  Aan de hand van deze test(en) kan een trainingsprogramma opgesteld worden. Gedurende de training vinden meerdere momenten van evaluatie plaats door opnieuw deze test(en) af te nemen, waarna het trainingsprogramma aangepast wordt.

In de eerste lijn wordt vaak gebruik gemaakt van veldtesten. Deze zijn non-invasief en dynamisch. Ze staan dicht bij wat het kind in het dagelijks leven doet.  Het gebruik van een harstslagmeter, zuurstofsaturatiemeter en een Borgschaal wordt aangeraden. Wanneer je een niet-pluis gevoel krijgt bij het afnemen van een inspanningstest, is het van belang om het kind door te sturen voor verder onderzoek.

Tegenwoordig hebben veel kinderen geen inspanningservaring. Ze vinden het raar en soms beangstigend als ze gaan hijgen, zweten, buiten adem raken en een snelle hartslag krijgen. Het is van belang om deze kinderen duidelijk te maken dat dit bij inspanning hoort en dat ze er niet bang voor hoeven te zijn.

Tim geeft een opsomming van de meest geschikte veldtesten en hoe deze testen op de juiste manier af te nemen. Aerobe testen: 6 minutenwandeltest (6MWT) , Shuttlewandeltest, en Fittkidsprotocol op de loopband. Anaerobe testen: MusclePowerSprintTest (MPST), Shuttle Sprinttest, Steep Ramp Test. Testen voor rolstoelgebruikers: Shuttle Ride Test (SRiT), 6 minuten push test

Tenslotte legt hij uit hoe de vertaling van test naar training te maken. Wanneer tijdens onderzoek echter blijkt dat een kind weinig kracht heeft, is het raadzaam om eerst te beginnen met krachttraining alvorens te starten met conditietraining.

De 80 aanwezige leden waren enthousiast over deze 2e online lezing. Er was de mogelijkheid om middels de chat vragen te stellen.

Slaaprichtlijn; een noodzakelijk richtinggevend ‘geluk’

Woensdag 3 februari 2021

Monique L’Hoir doet de aftrap voor de eerste lezing in 2021, die op grond van de
Corona Maatregelen wederom online plaats vind. Het is een druk bezochte lezing.
Een teken dat dit onderwerp binnen de kinderfysiotherapie leeft. Dit blijkt ook uit het
grote aantal vragen, die via de chatfunctie gesteld kunnen worden. Op die manier is
er een levendige interactie tussen spreker en leden.

Monique L’Hoir is klinisch psycholoog, GZ-psycholoog/psychotherapeut (niet
praktiserend) en heeft 23 jaar in het Wilhelmina Kinderziekenhuis (UMC) te Utrecht
op de afdeling Medische Psychologie gewerkt.

Zij start de lezing door uitleg te geven dat slaap uit verschillende fases bestaat en
gericht is op lichamelijke en psychisch herstel. Anders dan bij baby’s, zijn er bij
kinderen en volwassen een aantal slaapfases te onderscheiden in een slaapcyclus.
Een slaapcyclus van een volwassene duurt ongeveer 1 ½ uur. Een slaapperiode
bestaat in totaal uit vijf vijf cyclussen. Een slaapcyclus valt onder te verdelen in
grofweg twee soorten slaap: de REM slaap (actieve slaap) of de non-REM slaap
(diepe slaap; ook nog onder te verdelen in lichte non-REM slaap en diepe non-REM
slaap). Tijdens de slaap wisselen deze fases elkaar af: van lichte non-REM slaap,
naar diepe non-REM slaap, terug naar lichte non-REM slaap en vervolgens naar de
REM slaap. Dan begint de slaapcyclus weer opnieuw of de persoon wordt wakker.
Het is normaal dat kinderen en volwassenen tussen slaapcycli enkele maken per
nacht kort wakker worden, maar dat meestal niet opmerken. Bij baby’s is er enkel
sprake van de actieve of de diepe slaap. Tijdens de actieve slaap lijkt de zuigeling
bijna wakker. Geleidelijk aan wordt de slaapcyclus van de diepe slaap steeds langer
en begint zich een dag- en nachtritme te ontwikkelen (tot 6mnd. nog geen dag- en
nachtritme). Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar de inhoud van de
NCJ slaaprichtlijn: Gezonde slaap en slaapproblemen bij kinderen (2017).

Uit onderzoek is inmiddels bekend dat er een verband bestaat tussen de slaapduur
de kwaliteit van de slaap en overgewicht en motorisch leren. De relatie tussen slaap
en overgewicht is bij kinderen duidelijker dan bij volwassenen. Het is dus belangrijk
dat in programma’s ter bevordering van een gezond gewicht, naast lichamelijke
activiteit en voeding, ook over voldoende slaaphygiëne wordt gepraat. Onder
slaaphygiëne wordt een aantal gewoontes, gedragingen en omgevingsfactoren
verstaan die bijdragen aan een regelmatig nachtrust.

Slecht slapen heeft invloed op de concentratie. Met name wiskunde activiteiten zijn
erg moeilijk bij chronisch slaapgebrek. Algemeen geeft Monique de volgende tips om
chronisch slaapgebrek aan te pakken (voor de volwassene):

– Ga pas na bed als je slaapdruk voelt; slapen is iets dat je moet leren
– Ga wel elke dag op hetzelfde tijdstip naar bed
– Blijf niet woelen in bed (deze plek is bedoeld voor seks en slapen); blijf je wel
woelen in bed, vindt er conditionering plaats: ‘hier kan ik niet slapen’

– Beweeg voldoende en regelmatig buiten
– Gebruik geen alcohol, koffie of andere cafeïnehoudene drankjes
– Lang in een scherm kijken is niet bevorderlijk voor het slapen. Een e-reader
heeft minder fel licht; deze schermen zijn minder ongunstig dan andere
schermen. Een stukje in een boek lezen, kan helpen om in slaap te komen.

Één van de technieken die ingezet kan worden als interventie bij slaapproblemen is
extinctie: het laten uitdoven van ongewenst gedrag en het belonen van gewenst
gedrag. Hierbij is het belangrijk dat de ouders als team functioneren bij het
aanpakken van de ongewenste, geconditioneerde patronen. Ongewenst gedrag laat
je uitdoven door iets weg te halen, niet door iets toe te voegen. Stuur een kind dat
ongewenst gedrag laat zien dan ook niet als straf naar bed.

– Waarschuw het kind als het bijna bedtijd is; een cue zoals ‘het zandmannetje’
is belangrijk voor kinderen
– Komt een 3-jarig kind uit bed, kijk het neutraal aan, ga het niet entertainen.
Breng het gewoon terug naar bed, geef hem een kusje en vertrek. Ben je niet
consequent, blijft het kind het proberen. Het kind hoeft niet te liggen als je de
kamer verlaat.
– Heeft het kind een goed nacht gehad, beloon het dan!
– Laat (oudere) kinderen zonder scherm naar bed gaan. Hou je hierbij ook aan
de 20-20-2 regel. Houd na 20min schermtijd een pauze van 20sec. om
bijziendheid te voorkomen. Laat het kind min 2uur/dag buiten spelen. In de
verte kijken is belangrijk voor de ontwikkeling van de kinderogen.
– Gebruik een slaapdagboek (zie bijlage 3 richtlijn). Zeker bij emotionele ouders.
– Bekijk zeker ook bijlage 4 van de richtlijn over melantonine! Extra melantonine
geven kan ontregelen; dit enkel met advies van arts doen.
– Gebruik elke avond dezelfde slaaproutine; naast het kind gaan zitten totdat
het slaapt is niet nodig. Geef hem een kusje als onderdeel van de natuurlijke
slaaproutine en houd het verder neutraal.
– Til baby’s bij veel huilen niet specifiek op. Probeer goed waar te nemen of een
baby moe is. Vermoeidheidssignalen zijn bleek worden en wegkijken.
Hongersignalen zijn andere signalen. Tussen 6-8wk. Zit de piek van het
huilen. Na de 8 ste week gaat het huilen altijd afnemen.

Algemeen geldt: een goede slaaproutine ontwikkelt zich door een consistent patroon
aan te houden.

Extracorporale Shock Wave Therapie bij spastische cerebrale parese (CP); Hype of Hoop?

Woensdag 11 november 2020

Ivo van Helden en Thijs Janssen zijn de eerste sprekers in de geschiedenis van het RVFK met het
geven van een online lezing! Na het annuleren van enkele lezingen in 2020 door Corona zijn we blij
dat we online toch elkaar weer kunnen inspireren en kunnen leren over nieuwe ontwikkelingen
binnen de kinderfysiotherapie.

Ivo van Helden en Thijs Janssen nemen ons allereerst mee in de geschiedenis van Extracorporale
Shock Wave Therapie (ESWT). Extracorporale Shock Wave Therapie (ESWT) is binnen Nederland
vooral bekend als behandelmethode voor peesproblematiek. Bij ESWT worden er geluidsgolven
gecreëerd die zich verplaatsen via een apparaat vanaf de buitenkant van het lichaam naar de spier
die behandeld moet worden in het lichaam. Het gaat hierbij niet om elektrische schokgolven maar
om mechanische geluidsgolven. De afgelopen jaren is er steeds meer wetenschappelijke onderzoek
gepubliceerd waaruit blijkt dat ESWT spierspanning verlaagd, gewrichtsbewegelijkheid verbeterd en
ook het lopen kan verbeteren (mits dit beperkt is door een hoge spanning in de kuitspieren) bij
spasticiteit.
De verschillende vormen van shockwave worden besproken, waarbij in Nederland vooral gebruik
wordt gemaakt van de radiale vorm. De huidige inzet van ESWT, met indicaties, wordt besproken.
Hierbij wordt nadrukkelijk besproken dat ESWT geen ‘stand alone behandeling’ is, maar altijd
onderdeel is van het totale behandelplan. Belangrijk hierbij is ook de afstemming met de
revalidatiearts.

Ivo en Thijs nemen ons mee in de definitie van spasticiteit en een nieuw conceptueel framework voor
hyperweerstand. De werking van ESWT bij hyperweerstand wordt uitgelegd, waarbij de versie in ‘Jip
en Janneke-taal’ ook voor sommige kinderfysiotherapeuten verhelderend werkt!
Casussen uit de praktijk komen aan bod, waardoor de toepassing van ESWT duidelijker wordt.
‘Wat zegt de wetenschap over dit onderwerp’, is het volgende en tevens laatste onderdeel van de
online lezing. De veiligheid van ESWT bij spasticiteit wordt besproken en de korte en lange termijn
effecten, helaas is het nog niet duidelijk wat de effecten op lange termijn zijn. De werking van
shockwave wordt vergeleken met botox bij CP. Tot slot komt ook nog de ‘Evidence statement
extracorporale shockwave bij spasticiteit (hyperweerstand) bij cerebrale parese – conceptversie’ aan
bod.

De ruim 50 aanwezig leden waren enthousiast over de eerste online lezing! De lezing werd op een
zeer interactieve manier verzorgd, met poll’s, een Quiz, een Energizer en de mogelijkheid om tijdens
de lezing via de chat direct vragen te kunnen stellen.

Autismespectrumstoornissen. Bewegen: veranderen van houding, ontroeren of overhalen? Het verstaan van andere betekenissen

Afgelopen woensdag 27 november heeft alweer de vierde en laatste inspirerende lezing van 2019 plaats gevonden. Birgitta Cox gaf een lezing over autisme bij kinderen. Birgitta is GZZ psycholoog en orthopedagoog-generalist, zij is werkzaam in een eigen praktijk, daarnaast werkt zij voor het centrum voor consultatie en expertise(CCE) en geeft zij op verschillende plaatsen onderwijs met betrekking tot autisme.

Allereerst worden we bijgepraat over de nieuwe inzichten die in de afgelopen jaren op het gebied van autisme zijn ontwikkeld, zoals bv. kinderen met ASS steunen veel op hun visuele informatie, zij hebben een verminderde competentie beleving en angstniveau speelt vaak een grote rol zeker ook binnen het motorisch functioneren. Het autisme uit zich bij jongens anders dan bij meisjes en vaak gaan kinderen( en ook volwassenen) met autisme over hun eigen grenzen heen.

De theorieën als de Theory of Mind, centrale coherentie en het voorspellende brein werden besproken.

Het uitpluizen van betekenissen d.m.v. micro kijken is van groot belang om te kunnen begrijpen waarom bepaald gedrag optreedt. Dit vraagt een specifieke vaardigheid en tijd. Een aantal voorbeelden werden door Birgitta besproken, zo ook werden de vooraf ingestuurde vragen besproken. Duidelijk is dat er geen 1 op 1 kant en klare oplossing is, maar dat elke situatie weer opnieuw geanalyseerd moet worden om het te kunnen begrijpen en het voor kind en ouders inzichtelijk te maken. Zo kan men tot een oplossing te komen waarin het kind open staat voor ontwikkeling/leren.

De lezing werd door 40 mensen beoordeeld, waarbij het overgrote deel een goede beoordeling gaf voor zowel de inhoud als de wijze van presenteren. 18 mensen willen graag nog een verdieping maar dan vooral gericht op praktische casusbesprekingen. Deze lezing is met 3 punten geaccrediteerd voor het kwaliteitsdeel.

Onderzoek naar inspanningsgerelateerde pulmonale klachten bij kinderen

Donderdag 26 september 2019

Voor het eerst voor het RVFK in het restaurant van het ziekenhuis in Weert, werd door Lianne van der Giessen een zeer interessante lezen gegeven over inspanningsgerelateerde pulmonale klachten bij kinderen. Lianne is werkzaam als kinderfysiotherapeut in het Erasmus MC Sophia Kinderziekenhuis.

De lezing start met de klachten die een kind zelf aan kan geven bij inspanningsgebonden klachten, zoals een kloppend gevoel op de borst, pijn op de borst, benauwdheid of een gierende en piepende ademhaling. Dit hoeft niet overeen te komen met de klachten die de ouder beschrijft. Er volgt een uiteenzetting van verschillende hypotheses en differentiaal diagnoses waar je aan kunt denken bij inspanningsgebonden klachten. Onder andere verminderde conditie, dysfunctioneel adempatroon, hyperventilatie, vocal cord dysfunctie, anatomisch afwijkingen en inspanningsgebonden astma worden uitgebreid besproken.

Hierbij komt aan bod de anamnese, waarbij onder andere het beweegpatroon van het kind in kaart wordt gebracht. Vaak wordt duidelijk dat veel kinderen niet voldoen aan de Nederlandse Norm voor Gezond bewegen. Het is ook heel belangrijk om eventuele stress- en angstfactoren in kaart te brengen en te beoordelen of deze mogelijk ook door andere disciplines behandeld moeten worden. Tijdens het onderzoek worden de factoren besproken die zichtbaar, hoorbaar en meetbaar zijn, hetgeen met filmpjes wordt geïllustreerd. Tot slot wordt er ingegaan op de mogelijke behandelvormen en adviezen die je aan kind en ouders kunt geven.

Onze opgedane kennis wordt nog getest met een quiz, waarbij de winnaar met een (lekkere) prijs naar huis gaat.

De lezing werd door 34 mensen beoordeeld, waarbij het overgrote deel een zeer goed voor zowel de inhoud als de wijze van presenteren gaven. Deze lezing is met 3 punten geaccrediteerd

Ontwikkelingsaspecten bij kinderen met een (cerebrale) visuele beperking

Dinsdag 18 juni 2019

Op deze warme dinsdagavond werd een mooie en interessante lezing gegeven door Irma Uijen de Klein, orthopedagoge bij Visio Nijmegen, Ida van Boekel, ambulant begeleidster en stagaire Eva ( opleiding orthopedagogiek).

Het eerste gedeelte was plenair, waarin Irma Uijen de Klein uitleg gaf over de lagere visuele functies en hun stoornissen en de hogere visuele functies waaronder de grote groep aan centraal visuele informatieverwerkingsstoornissen ( CVI).
Hoe worden deze stoornissen onderzocht en welke invloed heeft een visuele beperking op de ontwikkeling van een kind. Ook was er informatie over de signalen die je als fysiotherapeut kunt waarnemen als er mogelijk sprake is van een CVI.

Vervolgens werd de groep in drieën gesplitst en werden er door Eva, Ida en Irma praktische workshops gegeven.
Eva nam ons mee in de wereld van het slechtziende kind door grof en fijnmotorisch bezig te zijn met een bril die een visuele beperking simuleerde.
Bij Ida hadden we de primeur van de door VISIO ontwikkelde toolkit CVI: aan de hand van een tiental opdrachten werden de onderdelen van aandachtstoornissen in het waarnemen bij CVI ervaren met de toolkit.
Irma had diverse filmfragmenten van jonge kinderen met een visuele stoornis en een door Visio ontwikkeld informatiefilmpje over CVI. Op een heel praktische manier werd er samen gekeken naar de signalen die we zagen bij de kinderen met verschillende visuele stoornissen.

Afsluitend was er een terugkoppeling van de workshops en aandachtspunten voor benadering en begeleiding van kinderen met visusstoornissen.

De lezing was goed bezocht. De lezing in het algemeen werd door 11 deelnemers als zeer goed beoordeeld en 23 deelnemers met een goed (2 deelnemers met neutraal). De manier van presenteren werd door 20 deelnemers met een goed beoordeeld en 16 deelnemers met een zeer goed. Vooral de workshops vond men interessant, verhelderend en goed.

Revalidatie van kinderen met NAH en het gebruik van technologie

19 november 2018

Afgelopen maandag hebben we weer een inspirerende lezing gehad bij het RVFK. Chris Gmelig Meyling en Joep Janssen, beide werkzaam bij revalidatiecentrum de Hoogstraat, hebben ons meegenomen in de wereld van Niet-Aangeboren Hersenletsel (NAH) en het gebruik van technologie binnen de kinderrevalidatie.

Chris heeft ons inzicht gegeven in de doelgroep NAH. Er is gesproken over classificatiesystemen, de gevolgen van NAH en het behandelbeleid aan de hand van de zorgstandaard NAH (www.hersenstichting.nl). Deze zorgstandaard doorloopt een 5-tal fasen, van het eerste herstel in de acute fase naar volledige participatie. Op basis van een casus hebben we deze fasen doorlopen en is de rol van de kinderfysiotherapeut binnen de multi- disciplinaire behandeling besproken. Hierbij is niet alleen gekeken naar de rol van de kinderfysiotherapeut in het ziekenhuis en revalidatiecentrum, maar ook naar de rol van de kinderfysiotherapeut in de eerste lijn. Tot slot heeft hij ons kennis laten maken met een nieuw meetinstrument om de grof motorische mogelijkheden van deze specifieke doelgroep in kaart te brengen, de Acquired Brain Injury – Challenge Assessment (ABI-CA).

Joep heeft ons meegenomen in de wereld van de technologie en het gebruik hiervan binnen de behandeling van kinderen. Het begrip technologie is erg breed; er kan gedacht worden aan diverse games, maar ook aan bijvoorbeeld apps, online huiswerkprogramma’s of meters die fysieke fitheid meten bijvoorbeeld de fitbit. Deze technologie kan ingezet worden als aanvulling op de reguliere therapie en kan verschillende doeleinden hebben; activeren, monitoren, educatie geven, sociale interactie bevorderen of specifieke oefeningen doen. Belangrijk is dat dit geen vervanging kan zijn van de reguliere therapie, maar wel een zeer waardevolle aanvulling! Bij gebruik ervan, moet men zich er wel bewust van zijn met welk doel deze technologie ingezet wordt.

Ter afsluiting is er gesproken en gediscussieerd over de moeilijkheid om technologie te ontwikkeling voor therapeutische doeleinden. Het is belangrijk dat er mogelijkheden zijn om therapeutische variabelen in te stellen zodat er patiëntspecifiek geoefend kan worden, echter is er ook een marketingkant waar rekening mee gehouden moet worden. Echter blijven er veel ontwikkelingen gaande wat betreft de technologie en biedt dit veel potentie voor de toekomst.

Een interessante website om in de gaten te houden is het Fysio Future Lab van Hogeschool Utrecht.

Deze interessante lezing is beoordeeld door 45 deelnemers met een goed tot een zeer goed voor de lezing in het algemeen en eveneens voor de wijze van presenteren.

Deze lezing is met 3 punten geaccrediteerd.

Meetinstrumenten innovatie: POS en GMFM

26 september 2018

De lezing ”Meetinstrumenten innovatie: POS en GMFM”,  gehouden door Ingrid Meeuwsen en Cis Knols-Merk is bezocht door ruim 50 leden. De inhoud van de lezing en de manier van presenteren over het algemeen is beoordeeld als neutraal tot goed, door enkelen zelfs als zeer goed.

Ingrid Meeuwsen is kinderfysiotherapeut / MPPT bij Adelante kinderrevalidatie. Cis Knols is kinderfysiotherapeute bij Adelante kinderrevalidatie. Tevens is zij docent bij de cursus POS van de SBOK.

Het eerste deel van de lezing werd verzorgd door Cis die uitleg gaf over de ontwikkeling en het ontstaan van de POS. De POS (participatie ontwikkelingsstappen schaal) is een evaluatief instrument voor kinderen met een ontwikkelingsleeftijd tussen 0 en 5 jaar. Gebaseerd op de “kleine stapjes” van De Graaf (1989) en verder ontwikkelt en aangepast door Frans Sleijpen en Peter van Essen. Het doel van de POS is het systematisch in kaart brengen van de uitgangssituatie en de vorderingen van een kind in de diverse ontwikkelingsgebieden (conform de kinderRAPP) op het niveau van participatie en activiteiten. De POS kan afgenomen worden via observatie of via interview met ouders/verzorgers. Door het digitaal invullen van de diverse domeinen wordt er een grafiek van het ontwikkelingsprofiel verkregen, waardoor sterke en zwakke kanten van kind zichtbaar worden. De POS is geen normatief instrument en geen screeningsinstrument. Het is een geschikt instrument voor inter- of transdisciplinaire teams, maar ook voor monodisciplinair werkende behandelaren in de eerste lijn. Er zal tijdens deze lezing in het kort ingegaan worden op de ontwikkeling van de POS, het doel, de manieren van afname, scoring en interpretatie van de score.

Na de pauze werden de ontwikkeling en varianten op de GMFM uitgelegd door Ingrid. De Gross Motor Function Measure (GMFM) is een instrument dat speciaal ontwikkeld is om veranderingen in het grof-motorisch functioneren van kinderen met cerebrale parese vast te leggen. Het is een evaluatief instrument om veranderingen in de tijd of na een behandeling te meten. De GMFM88 is ontwikkeld in Canada (1989) door Russell ea. De Nederlandse uitgave is in 1999 op de markt gekomen. De test is verder ontwikkeld. Nu ook gevalideerd voor kinderen met NAH en met Down syndroom. Vanuit de GMFM88 is de GMFM66 ontwikkeld, waarbij de score digitaal verwerkt wordt en een percentiel score levert. De GMFM-IS (itemset), waarbij de duur van de afname korter is. De Quality Function Measure (Quality FM) (Wright et al., 2014) is een observationele klinische schaal die oog heeft voor kwaliteit van bewegen en wordt toegepast op de dimensies D (staan) en E (lopen /rennen/ springen) van de Gross Motor Function Measure (GMFM-66) Er werd tijdens deze lezing kort
ingegaan op het doel, de manier van afname en de score van de GMFM 88 en 66 alsook Quality FM.

Deze interessante lezing is geaccrediteerd met 3 punten!

Wat beweegt jou?! Bewegen en sporten in de buurt voor kinderen met beperkingen

7 juni 2018

 

De lezing ”Wat beweegt jou?! Bewegen en sporten in de buurt voor kinderen met beperkingen”,  gehouden door Manon Bloemen, Noortje Vrolijk en Karen Lenders is bezocht door ongeveer 45 deelnemers. Zij hebben de inhoud van de lezing en de manier van presenteren over het algemeen als goed beoordeeld, een tiental zelfs als zeer goed.

 

Manon Bloemen is kinderfysiotherapeut en klinisch gezondheidswetenschapper en verbonden aan het Lectoraat Leefstijl en Gezondheid en het Instituut Bewegingsstudies (geeft o.a. les aan derde jaar studenten van de Master Kinderfysiotherapie) van de Hogeschool Utrecht. Ze is op 07-06-2017 gepromoveerd op het onderwerp fitheid en fysiek beweeggedrag van (rolstoelrijdende) kinderen met spina bifida. Op dit moment is Manon senior onderzoeker binnen de lijn Kind en Beweging (Lectoraat Leefstijl en Gezondheid) en projectleider van “Wat beweegt jou?!”. Tijdens dit project ontwikkelen ze in co-creatie toolboxen om kinderen met een beperking te ondersteunen in participatie in dagelijkse beweegactiviteiten.

Noortje Vrolijk is sportconsulent van gemeente Venlo, Karen Lenders van gemeente Peel en Maas.

 

Manon gaf in het eerste uur een heldere en enthousiaste presentatie over o.a. het belang en de mogelijkheden van het sportende kind met beperking in de buurt.

Als kinderfysiotherapeut wil je een kind met beperking laten meebewegen met beweegactiviteiten in de buurt als aansluiting op de therapie. Heb je hiervoor de juiste tools? Kinderen hebben zelf ook vaak de hulpvraag om mee te kunnen bewegen in de buurt. Door mee te kunnen doen, wordt hun fysieke activiteit verhoogd.

– Wat is fysieke activiteit? Dit is: het sporten, maar ook actief buiten spelen, naar school fietsen/lopen, enz. Dus het hele scala van bewegen gedurende de dag.
– Voordelen van fysieke activiteit: Bewegen is belangrijk voor de gezondheid, algemene ontwikkeling, cognitie, enz.
– Welke factoren spelen een stimulerende rol bij verhogen van de fysieke activiteit? Genetische factoren, de gezondheid, maar ook de omgeving zoals ouders, gymjuf, enz.

Kinderen met beperking bewegen beduidend minder dan zonder beperking. Manon heeft hier veel onderzoek naar gedaan (oa het HALYNeD; belemmerende en bevorderende factoren voor fysieke activiteit bij kinderen en jongeren met spina bifida).
De intentie is heel belangrijk. Kinderen vinden sporten leuk, omdat ze het leuk vinden samen met vriendjes te bewegen, niet omdat het gezond is. Sommige kinderen hebben duidelijk een prikkel van buitenaf nodig. Attitude en stukje eigen geloof. Het vertrouwen dat een persoon heeft: “kan ik wel mee bewegen?” We trainen vaardigheden, maar trainen we ook oplossing gericht bewegen? Dat heeft een kind vaak nodig met een beperking. Stukje zelfvertrouwen verbeteren bij het kind. Hier kunnen we iets meer aandacht aan besteden. Andere factoren die meespelen: de gezondheid van een kind; de conditie; IQ; diagnose; onlangs opgenomen in ziekenhuis; ziektes; rolstoelvaardigheid.

De externe factoren hierbij zijn: o.a. de ouders (faciliteren/ belemmeren); de gymjuf; sociale invloed. Zie het model beschreven in de hand-out.

De individuele aanpak is zeer belangrijk. Ga uit van de mogelijkheden. Sluit aan bij belangrijke levensloop/ gebeurtenissen van het kind. Ontwikkel faciliterende factoren.

Het project “Wat beweegt jou?” is gestart met als doel het ontwikkelen van tools om ouders en kinderen met beperking (en kinderfysiotherapeuten) te ondersteunen in participatie in beweegactiviteiten in de buurt. Voorlopige resultaten van 4 master studenten die interviews hebben afgenomen bij buurtsportcoaches, kinderfysiotherapeuten en ouders staan in de verspreidde hand-out.

Na de pauze kwamen Noortje en Karen aan het woord. Voor hun functie bestaan vele namen zoals: Combinatiefunctionaris, sportcoach, buurtcoach, buurtsportcoach, beweegmakelaar, sportconsulent. Ze zijn verbonden aan Iedereen kan sporten Noord-Limburg.
“Iedereen kan sporten”: Sportregio Noord-Limburg is een samenwerking tussen zeven gemeenten: Beesel, Bergen, Gennep, Horst aan de Maas, Peel en Maas, Venlo en Venray. Verschillend gemeenten, verschillende uitgangspunten. Sportcoaches organiseren allerlei evenementen, bieden sporten aan en bewegingsprogramma’s, doen aan deskundigheidsbevordering. Ze proberen mensen met beperking aan sporten te krijgen. Sport is hierbij geen doel, maar een middel.

 

Zinvolle website/app:

–  http://www.iedereenkansporten.nl/ : zinvolle informatie over aangepast sporten in Noord-Limburg.

https://www.unieksporten.nl/apps : de Uniek Sporten app: ben je altijd op de hoogte van alles wat je op sportgebied wilt weten! De app bevat een volledig overzicht van sporten en bevat filmpjes om je te laten zien wat de sporten inhouden. Daarnaast vind je in de app alle gegevens van de sportaanbieders die de sporten aanbieden, evenals tijden en locaties.

 

Kind met een beperking (iedereen waarbij het reguliere sportaanbod niet vanzelfsprekend is) dat wil gaan sporten (sportvereniging, sportevenement, activiteitencentrum, club extra, enz) kan zich in verbinding stellen met een beweegmakelaar/ buurtsportcoach. Deze werkt ook samen met een MEE consulent, team revalidatie centra, jeugdcoach, speciaal onderwijs, kinderopvang, enz.

Vragen m.b.t. Iedereen kan sporten kunnen gericht worden aan : Info@iedereenkansporten.nl
Na deze duidelijke en stimulerende presentatie werden de volgende vragen beginpunt van een interessante interactieve discussie:
– Waar liggen de behoeften vanuit de kinderfysiotherapie in de samenwerking met de buurt sportcoaches?
– Wat wordt er momenteel gemist in de lijn naar de vereniging?
– Waarom blijven vragen voor kinderen met lichamelijke beperkingen achter?

Bij terugkoppeling werd o.a. opgemerkt dat er overal G teams met subsidie zijn, maar geen/weinig teams in de buurt voor kinderen met alleen lichamelijke beperking.

 

Als (kinder)fysiotherapeut maak gebruik van de sportcoaches en andersom ook!

 

Deze interessante lezing is geaccrediteerd met 3 punten!

TAAKANALYSE: Doen wij complex of is het complex?

26 februari 2018

De lezing over ”Taakanalyse: Doen wij complex of is het complex?”,  gehouden door Eugene Rameckers en Ingrid van der Veer  is goed bezocht. De ongeveer 50 deelnemers hebben de inhoud van de lezing over het algemeen als goed beoordeeld, een tiental zelfs als zeer goed. De manier van presenteren werd eveneens over het algemeen als goed tot zeer goed beoordeeld.

De avond begon met een theoretisch gedeelte over taakanalyse. Een taakanalyse is pur sang ‘de taak analyseren’, bv bij rennen ga je een gangbeeldanalyse doen. Een video-opname kan ondersteunende zijn aan het gericht kijken naar een taak. Het hebben van kennis over de taak (met name kennis over specifieke taakeisen, hoe de taak is opgebouwd en de normale ontwikkeling binnen de taak) is noodzaak om een taak goed te kunnen analyseren.

Een kind heeft vrijwel altijd een hulpvraag met betrekking tot een motorische taak. Door deze taak in stukjes te hakken (verdelen in bewegingsfases) kun je beter bepalen in welke fase het probleem ontstaat. Als voorbeeld wordt een video getoond waarin een kind een t-shirt aan/uit trekt. Er wordt duidelijk dat er een complexe handelingsvolgorde is, o.a. klaarleggen, openen, over het hoofd trekken en recht trekken van het t-shirt.

Het model van Actie komt aan bod. Ook worden taakmanipulaties besproken: Verzwaren (bv bij het trainen van kracht), Verbinden (koppeling maken met andere taak of cognitieve belasting) en Veranderen (o.a. materiaal, spatiële en temporele veranderingen). Beide worden gebruikt tijdens het analyseren van de taak.

In het tweede gedeelte worden 2 casussen besproken in een praktijkgerichte workshop. De eerste casus is ‘een DCD-er die moeite heeft met knippen’. De taak knippen is geanalyseerd. Er is gesproken over bewegingsfases, de normale ontwikkeling en de eisen van de taak knippen. Vervolgens is er geknipt, met diverse beperkingen (knippen met niet voorkeurhand, knippen met een visuele beperking en knippen onder tijdsdruk), en is dit geanalyseerd. Knippen is een aangeleerde vaardigheid, waarbij er een stabiliserende en werkende hand is. De schaarvatting is variabel, o.a. met middelvinger/ duim in de openingen of wijsvinger/ duim. Beïnvloedende factoren op de taak zijn o.a. de vorm die je moet knippen, het soort schaar en dikte van het papier.

De tweede casus ‘een DCD-er die moeite heeft met stoppen tijdens het rennen’ heeft ons nog meer inzicht gegeven in het bekijken van de bewegingsfases van een taak: startfase, hoofdfase en afrondingsfase. Duidelijk wordt dat om snelheid te kunnen verminderen er twee mogelijkheden zijn: snellere kortere pasjes of de paslengte verdubbelen.

Het was een interessante avond die nog eens benadrukte dat goed kijken, waar het probleem in de taak ontstaat, belangrijk is om in de behandelfase veel effectiever aan de slag te kunnen gaan.

NB tip: ‘Hudltechnique’ is een app die het mogelijk maakt om video’s vertraagd af te spelen.

Deze lezing is geaccrediteerd met 3 punten.

 

Het programmaboekje met de lezingen voor 2018 kan hier gedownload worden

Motivational Interviewing binnen de kinderfysiotherapie

22 november 2017

Op 22 november gaf Stijn van Merendonk een lezing over ‘Motivational Interviewing binnen de kinderfysiotherapie. Stijn is oprichter en trainer bij Academie voor Motivatie & Gedragsverandering (www.academiemg.nl).

De lezing werd door ongeveer 65 deelnemers bezocht. Stijn werd met zijn zeer enthousiaste en inspirerende manier van presenteren door het merendeel met een “zeer goed” beoordeeld, slechts door een zeer klein aantal met “goed”. De lezing in het algemeen werd door 75 % van de deelnemers als zeer goed beoordeeld, voor 25 % met een goed en door 2 deelnemers als neutraal. Enkele opmerkingen: super; enthousiaste spreker; graag meer voorbeelden kind-ouder; zeer verrijkend; behoefte aan cursus.

Stijn gaf een zeer motiverende lezing waarin hij begon met te vertellen dat hij zelf in de praktijk merkte door kleine dingen anders te doen, hij meer resultaat, dat wil zeggen meer gedragsverandering, zag bij zijn patiënten. Het belangrijkste doel van motivational interviewing (MI) is blijvende gedragsverandering, vooral in de thuissituatie. Je probeert hierbij o.a. de intentie bij de ander te leggen, stiltes te laten vallen in gesprekken, anders te luisteren, veel reflecties te geven en de ander op een prettige manier in beweging te zetten. Op deze avond gaat hij in op de high-lights van MI.

De zelfperceptietheorie komt aan bod: dat wat iemand zichzelf hoort zeggen/ denken, heeft voorspellende waarde voor de toekomst. Hij vertelt daarna over de verschillende soorten van stadia/ taal van verandering: weerstand, behoudtaal (iemand pleit voor behouden van hoe het nu is) en verandertaal (voor iets nieuws of tegen het huidige).

Bij kinderen is het soms ook heel belangrijk om bij ouders gedragsverandering plaats te laten vinden.

Er bestaat intrinsieke motivatie (vanuit de patiënt) en extrinsieke motivatie. Extrinsieke motivatie kan soms sneller werken, maar beklijft vaak niet op lange termijn. Intrinsieke motivatie is opgebouwd uit 5 factoren: Wensen, Kunnen, Redenen, Vertrouwen of het gaat lukken en Nodig vinden om het NU te veranderen. Op ludieke manier legt hij het verschil uit tussen redenen en wensen. Bij een wens kan een persoon invullen ‘ ‘Jippie vanavond…. ’. Hij komt hierbij met zeer sprekende voorbeelden ‘kan ik mijn trouwjurk aan’ ‘zit er een gat in de muur voor het schilderij’. Redenen zijn meer op cognitief vlak: ‘ik moet afvallen’ en ‘ik heb een boormachine nodig’. Als 1 van deze factoren afwezig is, is de kans van slagen op langdurige gedragsverandering heel klein.  Als tip geeft hij aan dat je kunt doorvragen op de factoren die nog ontbreken.

Van ambivalentie is sprake als de patiënt twijfelt, het twee kanten gevoel, zowel behoud- als verandertaal aanwezig. Bij therapeuten geeft dit vaak een reparatiereflex, onze neiging tot: oplossen, overtuigen, confronteren, analyseren, doceren, moraliseren, redden, half luisteren.  Bij ambivalentie wil je eigenlijk dat de patiënt er zelf over na gaat denken en een analyse maken van beide kanten, zonder een oordeel van de therapeut daarover. Je kunt hiervoor de patiënt laten nadenken over de voor- en nadelen van niet veranderen en wel veranderen. Je eindigt vaak met de voordelen van wel veranderen, omdat het laatste vaak het langste blijft hangen.

Hij eindigt zijn verhaal met het bespreken van het ei van Loser, met gedrag, visie, normen en waarden.  Hoe groter de discrepantie bij ‘Dit is wat ik doe, maar past eigenlijk niet bij wat ik dieper van binnen vindt’, hoe groter de kans is op verandering.

Deze lezing is geaccrediteerd met 3 punten.

Diagnostiek en training bij kinderen met kanker

28 september 2017

De lezing over ”Diagnostiek en training bij kinderen met kanker” gehouden door Patrick van der Torre en Peter Bekkering is goed bezocht. De ongeveer 70 deelnemers hebben de avond over het algemeen als goed geclassificeerd, zowel de inhoud als de presentatie.

Ter inleiding werd een korte film over het Prinses Maxima Centrum voor kinderoncologie getoond. Van de deelnemers in de zaal bleek toch nog een groot aantal betrokken te zijn/zijn geweest bij het behandelen van kinderen met kanker.

Patrick startte de boeiende presentatie met uitleg over het medische gedeelte: Jaarlijks worden er 550 kinderen gediagnosticeerd met een bepaalde vorm van kanker. De ziekteverschijnselen worden ingedeeld in ”Child Cancer”. De overlevingskans bij leukemie is groot, streven naar 95%. Zo ook het Hodgkin Lymfoom bij tieners: de overlevingskans is groot, maar ze houden er vaak het vermoeidheidssyndroom aan over. Indien je vragen hebt over de verschillende behandelprotocollen: www.skion.nl. Als Kinderfysiotherapeut kun je inloggen en aanmelden. Als niet lukt dan mailen naar Patrick (mailadres op de powerpoint).
Maar : Wat kan het kind zelf tijdens en na de behandeling? Tijdens deze lezing kwam duidelijk naar voren dat er maximaal bewogen moet worden, vanaf dag 1 al. Een film werd getoond van een meisje met acute leukemie. De belasting- belastbaarheid is natuurlijk per kind verschillend, maximaal
trainen kan d.m.v. bijvoorbeeld een hartslagmeter. Hierbij moet je rekening houden dat zelfs eenvoudige activiteit al veel energie kost. In het algemeen liggen de kinderen 77% van de dag, duidelijk zichtbaar is de achteruitgang in de motoriek, de loopafstand is 80% beperkt, de
beenspierkracht en knijpkracht ongeveer 30% beperkt. Johan van Nes heeft veel studies gedaan bij kinderen met kanker en de tijd erna. Kinderen hebben na de ziekte nog best veel problemen. Lange termijneffecten: 75% van de overlevenden hebben nog negatieve bijeffecten. Kinderen met grotere overlevingskansen doen het beter daarna, maar functioneren toch onder de norm Zorg dat ze actief blijven, hoe langer ze in bed blijven des te langer duurt het om ze op bepaald nivo te krijgen. Functioneel trainen !!! Je kunt niet elke dag maximaal trainen, je moet ook momenten van rust inbouwen. Thuis rustige activiteiten laten doen, bv met hond lopen, fietsen en dan hoog intensief op therapie.

In het tweede gedeelte vertelde Peter ons over m.n. de maligne bottumoren, dit is maar een kleine groep (5%) kinderen, maar ze hebben allen kinderfysiotherapie nodig. Het Ewing sarcoom en het osteosarcoom komen het meest voor. De kinderen komen vaak laat in het ziekenhuis met symptomen als botpijn, nachtelijke pijn, bult, zwelling, pijn, algehele malaise. De klachten lijken dan op een sportletsel. Na drie weken zal van huisarts naar fysiotherapeut verwezen worden. Indien na 3 weken nog geen herstel is, dan heb je niet met sportletsel te maken. Dus doorverwijzen naar specialist. We kregen uitleg over verschillende soorten prothesen, operatieve omkeerplastiek, amputatie. De chirurg beslist vaak, maar ouders en kinderen hebben wel ruimte om mee te denken. Bij amputatie zal de training met kinderfysiotherapie al na 3 dagen gestart worden. Bij een beensparende operatie, is er veel meer kans op complicaties, wel een beter looppatroon daarna. In het algemeen sporten kinderen na botkanker minder.

Deze lezing is geaccrediteerd met 3 punten.

Evaluatie lezing “Afname van de AIMS: hoe nauwkeurig doen we dat?

12 juni 2017

De lezing over AIMS is goed bezocht: 75 deelnemers. De avond werd over het algemeen als goed beoordeeld. Deze lezing is geaccrediteerd met 3 punten.

Dr. Jacqueline Nuysink, drs. Marike Boonzaaijer en drs. Imke van Maren-Suir hebben met hun lezing/ workshop voor een boeiende avond gezorgd. De avond begon met quiz vragen, die daarna uitgebreid besproken werden. Het theoretische gedeelte van de avond ging o.a. over de standaardisatie, psychometrische eigenschappen en normering van de AIMS, het bepalen van het window, het afnemen, scoren en interpreteren van dit meetinstrument. Voor velen was dit een opfrissing van de AIMS, voor enkelen kwamen ook weer nieuwe dingen aan bod.

Het GODIVA-project (methode wordt ontwikkeld en getoetst, waarmee kinderfysiotherapeuten de motorische ontwikkeling van jonge kinderen via filmbeelden gemaakt door ouders kunnen volgen) en de GoAPP-studie (methode wordt ontwikkeld tbv de implementatie voor uitwisseling van videomateriaal in zelfstandige praktijken) werden vervolgens toegelicht. Jacqueline is projectleider hiervan en Marike en Imke doen promotie-onderzoek in deze normeringsstudie.

Vóór de pauze werd een film getoond van een kind en door een ieder gescoord middels de AIMS. Na de pauze werd in kleinere groepen de score besproken en gediscussieerd over de verschillen in score. Vervolgens werd hetzelfde gedaan bij een andere filmopname.

Het was leerzaam om te weten te komen dat er zoveel variatie in de scoring zit en dat het daarom van belang is de manual vaker te hanteren en in discussie te gaan met collega’s over de scoring. Bij elke afname van de AIMS, zoveel als mogelijk de manual ernaast gebruiken. Vooral het praktische gedeelte, het bekijken en scoren van de filmopnames met de AIMS  in kleine groepjes vond men zeer plezierig en zinvol.

Evaluatie lezing ”Het foto-interview: van moetivatie naar motivatie” van Annelies de Hoop

14 maart 2017

De lezing over het foto-interview is goed bezocht. De 40 deelnemers hebben de

avond over het algemeen als goed geclassificeerd, zowel de inhoud als de presentatie.

Annelies de Hoop heeft met haar lezing voor een boeiende avond gezorgd. Volgens Annelies moeten kinderen al zoveel en is het belangrijk dat we de kinderen motiveren om te werken i.p.v. het moeten werken. Bij het foto-interview is de eigen drijfveer van de kinderen het uitgangspunt. Het is een middel voor de kinderen om doelen te stellen. Het wordt gebruikt bij kinderen die onvoldoende gemotiveerd zijn vanaf 7-8 jaar, kinderen die onvoldoende vertrouwen hebben in hun competenties (“Hoe vind ik dat ik het doe” vragenlijst), kinderen die het geleerde onvoldoende kunnen omzetten in de dagelijkse praktijk. We missen soms wat kinderen bedoelen, we denken dat we het snappen. Kinderen moeten we aan het woord laten (OMA thuis laten, gebruik LSD).

De stappen van het foto-interview werden doorgenomen. Benadrukt werd dat ook het stellen van doelen bij aanvang al een interventie op zich is. Dus het foto-interview kost niet veel tijd! Ze vertelde over haar onderzoek met de onderzoeksvraag: “Hoe en in welke mate beïnvloedt het Foto-interview de motivatie voor het leerproces van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in de bovenbouw van een reguliere basisschool”. Hieruit kwam duidelijk naar voren dat het Foto-interview een positieve invloed heeft op de motivatiefactoren en de toename van de autonome motivatie. Op lange termijn kwam dit in de open vragen vooral naar voren; meer begrip, meer inzicht, meer hoop en vertrouwen in het leerproces (ook op de lange termijn). De leerlingen kunnen beter verwoorden hoe ze aan hun doelen willen werken.

Onze rol als therapeut: de kinderen uit de comfort zone halen, maar ervoor waken dat de kinderen in de paniekzone schieten. Vaak moet je als therapeut dan slechts kleine pasjes maken.

Let op: Zelfsturing heeft blijvend steun en aanmoediging nodig.

Als laatste gaf Annelies nog verschillende leerzame voorbeelden uit de praktijk. Hierbij benadrukte ze dat het effectiever is om kinderen te vragen wat ze goed vinden aan hetgeen ze gedaan hebben, dan om te zeggen dat ze iets goed gedaan hebben. Verschuiving van direct naar indirect compliment.

Film van “Marc Lammers over Sylvia Karres” en “Whodunnit” werden aanbevolen door Annelies om te bekijken.

 

Deze lezing is geaccrediteerd met 2 punten. 

Evaluatie Jubileum congres

9 maart 2016

Op 4-3 -2016 werd in de Maaspoort te Venlo het jubileum congres van de 20 jarige RVFK gehouden.

De titel van het druk bezochte congres(100 personen) was “Kinderbrein in beweging, De groei naar volwassenheid”

Marieke Knepper opende het congres, waarna zij het woord gaf aan de dagvoorzitter en medeoprichter van de vereniging Harry Crombag. Hij feliciteerde de RVFK met de bloeiende vereniging(inmiddels 180 leden), benadrukte het belang van de regiofunctie van de RVFK en gaf aan hoe veel complexer het is geworden om aan alle eisen die gesteld worden, m.n. ook t.a.v. de accreditatie , te voldoen.

De ochtend lezingen werden verzorgd door Wendy Peerlings en Arno Derikx. Wendy Peerlings nam de deelnemers mee in haar enthousiaste lezing over de ontwikkeling van het kinderbrein van 0-12 jaar. Arno Derikx gaf op inspirerende en humoristische wijze invulling aan zijn interactieve lezing over de bijzondere wereld van gehechtheid, trauma en hersenverweking en dan m.n gericht op het puberende kind.

In de middag werden er 3 workshops gehouden welke afwisselend door alle deelnemers gevolgd konden worden. Wendy Peerlings gaf in haar workshop over lateralisatie en de werking van dubbeltaken praktische invulling aan dit onderwerp. De workshop van Marco van Roosmalen en Cor van der Donk was gericht op een kennismaking met Transactionele Analyse, welke gebruikt kan worden in de communicatie met pubers. Meta Kierkels sprak over hoe om te gaan met (faal) angst, competentiegevoel en emoties bij schoolgaande kinderen in haar workshop. De jubileum studiedag werd door het grootste deel van de leden als goed verzorgd, informatief, leerzaam en waardevol m.b.t. praktische tips, gewaardeerd. Vele deelnemers gaven aan verdieping te willen t.a.v de lezing van Wendy Peerlings. De R.V.F.K. dankt de deelnemers en is blij met de enthousiaste reacties en gaat in het jaar 2017 weer verder met het organiseren van haar 4 studieavonden.

Evaluatie lezing Scoliosebehandeling volgens de Schroth methode

16 november 2015

De lezing over de scoliosebehandeling volgens de Schroth methode is druk bezorgd. De 80 deelnemers hebben de avond over het algemeen als goed geclassificeerd.

De avond bestond uit 3 onderdelen. Prof van Rhijn (orthopedisch chirurg) is de avond gestart en heeft verteld over de algehele behandeling van scolioses. Daarna heeft de heer Krul wat verteld over bracebehandeling bij scolioses en tot slot hebben kinderfysiotherapeuten Maril Hendriks en Nicole Maas de Schroth -behandeling vanuit de praktijk belicht.

Prof van Rhijn heeft aangegeven wanneer oefentherapie, een brace en operatie geïndiceerd is. Daarbij vertelde hij dat vooral de longfunctie een leidraad voor behandeling is. Heel belangrijk is dat er een behandeling gegeven wordt die aansluit bij de wensen van het kind/gezin en (dus) thuis uitgevoerd gaat worden.

De heer Jos Krul gaf vooral uitleg over het corset wat hij, in samenwerking met het AZM, ontwikkeld heeft. Dit corset is niet zo hoog opgebouwd, waardoor het kind meer vrijheid heeft en het minder opvalt onder de kleding. Het is belangrijk om het corset goed aan te trekken omdat anders de druk niet op de goede plaats gegeven wordt en de correctie onvoldoende is.

Maril Hendriks en Nicole Maas bespraken de 3-dimensionale behandeling volgens Catharina Schroth. Ze illustreerden dit met filmpjes en foto’s. Vooral de concave kant is zwak en moet dus getraind worden, dit gebeurd op het ritme van de ademhaling, waarbij de loodlijn van het lichaam in het midden gehouden moet worden. De ervaring is dat dit tot resultaat heeft dat na een half jaar de kinderen spontaan weer in het lood staan.

Deze lezing is geaccrediteerd met 2 punten.